Skip to content

Menu

Museum Helmond

Gé-Karel van der Sterren

Gé-Karel van der Sterren (1969) studeerde van 1990 tot 1995 schilderkunst aan de AKI (Academie voor kunst en industrie) in Enschede. Van 1995-1996 volgde hij nog een jaar de post-academische opleiding aan dezelfde AKI. Gé-Karel van der Sterren behoort met onder anderen Gijs Frieling, Ronald Ophuis en Koen Vermeule tot een nieuwe generatie Nederlandse schilders die de schilderkunst aan het einde van twintigste eeuw zonder schroom hebben herontdekt. Zij hebben geen boodschap aan het formele en fundamentele schilderen dat gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw haast een tweede Nederlandse natuur leek te zijn geworden. Zij laten zich eerder inspireren door hun eigen levensgeschiedenis, popmuziek, videoclip, televisie, strip, religie en reclame dan door abstracte ideeën. Zelf zei Van der Sterren hierover in 2003: “Figuratie is veel confronterender en directer. Die geometrisch-abstracte kunst heeft zijn werk gedaan en een positie verworven, nu moeten we weer verder. Ik kan me ook niet voorstellen dat abstractie nog leuk is. Het moet natuurlijk wel spannend en boeiend blijven, zowel voor mezelf als voor anderen”. De onderwerpen in de schilderijen van Gé-Karel van der Sterren zijn ongewoon, verleidelijk en opmerkelijk: een brandend tankstation, een vorstelijk gevulde taart , een gevilde koe in een weiland of een windhaan op een toren die als laatste stille getuige een vloedgolf trotseert. Van der Sterren is niet vies van beeldbewerkingen, een uitbundig kleurgebruik en een flinke dosis (zwarte) humor. Bovendien heeft hij de lust om te schilderen. In zijn kleurrijke en soms uitgerekte schilderijen uit zijn beginjaren (1995-1998) legde hij de nadruk op de (absurdistische) verfaanbreng en de wide-screenervaring van de speelfilmprojectie. Het werk dat volgde, is opvallend barok en exuberant van karakter. Daarin geeft hij een uitvergroting van de gevaren van de hedendaagse postindustriële samenleving tot angstwekkende visioenen. Die thematiek kent zijn werk anno 2010 nog steeds, alleen is de schilderwijze nog uitgekiender. Van der Sterren weet precies waar de verf dik moet zijn en waar spaarzaam aangebracht. Zo geeft hij een voorstelling van houten balken van een staketselbouw letterlijk weer in dikke verfbalken. Daarmee creëert hij een optimale ruimtelijke illusie op het platte vlak. Vrijwel al zijn schilderijen zijn opgebouwd uit acryl- en olieverf. De ondergrond bestaat steeds uit een dunne acrylverflaag, vaak herkenbaar aan de grote kleurvlakken die zijn uitgelopen. Over die acryllaag bouwt hij met olieverf de rest van de voorstelling op. Juist die olieverf is soms zeer sterk aangezet in pasteuze verflagen. De schilderijen van Gé-Karel van der Sterren definiëren onze hedonistische samenleving op een krachtige en directe wijze. De postindustriële samenleving met zijn geplastificeerde natuur, luchtvervuiling, opdringerige massamedia en de nadruk op angst is het hoofdthema van Van der Sterren. Regelmatig duikt een fascinatie voor het perverse en groteske op in zijn werken. Daartegenover plaatst hij de mens die nog in staat is tot liefhebben, schoonheid en verwondering. Uit de botsing tussen deze twee werelden ontstaan spannende schilderijen. Een merkwaardige eigenschap in zijn werk is de belichting. Je zou kunnen zeggen dat die van ‘binnenuit’ komt. Die vreemde eigenschap geldt in wezen voor zijn gehele oeuvre vanaf 1996. We kunnen in de voorstellingen geen directe lichtbron aanwijzen. Bijna nooit zien we herkenbare schaduwen. Zelfs een kunstmatige lichtbron als een TL-lamp of gewone lamp is niet zichtbaar. Het is alsof zijn voorstellingen in de nacht worden geboren. Van der Sterrens kleurgebruik vertoont een opvallende overeenkomst met de schilderkunst van de fauvisten van een eeuw geleden. Ook zij gebruikten briljante en krachtige kleuren om de voorstelling een verhevigde emotionele lading te geven. Zuivere kleuren werden veelal naast elkaar geplaatst en toonovergangen vermeden. In een aantal werken past Van der Sterren zo’n iriserend kleurgebruik toe. Anders gezegd: hij plaatst heldere kleuren (primair, secundair en tertiair) naast elkaar, zoals we die kennen uit de kleurencirkel of de regenboog. Zijn magnum opus is tot dusver een schilderij van 14 meter lang. Dit schilderij met de titel 'Oopsie Daisy' maakte hij in 2009 voor de projectenruimte van het Haags Gemeentemuseum. Het is een apocalyptisch beeld van onze sierteelt van snijbloemen in tuinbouwkassen. Witte mannen controleren bloemen op ongewenste stoffen, terwijl elders in de kas het laatste staketsel van een eens nuttige constructie dreigt te bezwijken. Van der Sterren wekt in zijn schilderijen de indruk dat we een virtuele, geschilderde wereld kunnen binnenstappen, vergelijkbaar met eigentijdse videoclips of computergames. De sterk aanwezige kleuren krijgen een eigen kwaliteit, los van de voorstelling. Er wordt een spel gespeeld met de begrippen tastbaar en fictief. Van der Sterrens schilderijen zijn fel, kleurrijk, scherp, tastbaar, hypersensitief, levensgroot, geconcentreerd en indrukwekkend. Van der Sterren ontving in 1999 zowel de Prix de Rome voor schilderkunst als de koninklijke subsidie voor vrije schilderkunst. In 2007 won hij de Jeanne Oostingprijs. Sinds 2008 is hij docent schilderkunst bij ArtEZ in Enschede. Gemeentemuseum Helmond bezit vier schilderijen van Van der Sterren. In 2000 en 2010 bracht hetzelfde museum overzichtstentoonstellingen van zijn werk.
Geboorte: 29-07-1969
Overlijden:
Rollen: Schilder